Google
Stuur een mail naar de Begeleidingsdienst voor Vrijescholen: P. van Meurs
                                                                  
Spreken Vertellen van eigen belevenissen:

 

Vertellen van eigen belevenissen aan tafel of in kring, klas 1

 

Bij jongere kinderen kan de leerkracht helpen door hen met vragen te sturen in de richting van hun eigen ervaringen en belevenissen. Wanneer een klas de interesse verliest in een gesprek, kan de leerkracht de groep er weer bij betrekken door het gespreksonderwerp nog kleiner en concreter te maken. Het gevolg is vaak dat het gesprek op een hoger gespreksniveau getild wordt. Een kind vertelt bijvoorbeeld over een gebeurtenis bij het naar schoolgaan. Er kwam een tak tussen de spaken van de fiets, het fietswiel was verbogen en kon niet goed meer rollen. De leerkracht merkt dat tijdens dit lange verhaal veel kinderen de aandacht verliezen en met elkaar over van alles en nog wat beginnen te fluisteren. Hij vraagt de klas om mee te denken aan alle dingen die kunnen rollen. Ieder kind kan wel iets bedenken dat kan rollen. Autowielen, blikjes, knikkers, dekseltjes van jampotten; allerlei voorwerpen komen voorbij. Nadat ieder kind iets heeft genoemd, keert de leerkracht weer terug naar het verhaal van de fiets. ‘En stel je voor kinderen, dat wiel dat eerst zo goed kon rollen, was nu helemaal verbogen.’ Het kind dat het verhaal verteld heeft, voelt zich gehoord, de kinderen in de klas voelen zich betrokken en de leerkracht heeft de kinderen aan het denken gezet. De leerkracht in dit voorbeeld bouwt in het gesprek als het ware een nieuwe oriëntatiefase in. Hij laat de kinderen zich oriënteren op ‘alles wat kan rollen’.

Door de aandacht van de kinderen te richten op de kleine alledaagse dingen en ervaringen komen vaak de meest authentieke gesprekken tot stand. We geven een fragmentje uit een gesprek waarin kinderen geïnteresseerd blijken in de spulletjes die zijn meegebracht:  

Daniël:

Ik heb mijn lopertje mee, die heb ik van Sinterklaas gekregen vorige keer.

Juf:

Dus jij hebt wel een lopertje mee vandaag, hadden we dat maar eerder geweten, zoiets zocht ik straks, toen ik zei zandloper alleen is dit geen zand maar een ander spulletje.

Mathilde:

Ik vind hem heel mooi

Joost:

Grappig

Romano:

Heb ik nog nooit gezien, zo’n ding.

Kinderen:

(door elkaar): Ik ook niet, ik ook niet.

Nina:

Het lijkt wel of hij blaft.

Vincent:

Wanneer gebruik je hem dan?

Daniël:

Bij het aankleden, als hij helemaal vol is moet ik me aan hebben gekleed.

Koos:

Da’s slim. (stilte)

Nina:

Ik heb mijn dolfijntje mee, ik slaap er elke nacht mee. Hier zo kan je je vinger dan indoen. Ik heb bij mijn zus mijn kamer, daar zit een raampje tussenin, dat heeft papa voor mij uitgezaagd en daar staat ie op.

(laat haar dolfijntje zien)

 

 

In schema gespreksvaardigheid en spreekvaardigheid: uit- en overdragen van gedachten, meningen, gevoelens, wensen in eigen taal; vertellen van eigen belevenissen aan tafel of in kring, klas 1).